Blog 74: Mijn vader Karel Bervoets (1909- 1988) in de jaren ‘70.

1977

(vervolg op https://mariabervoets.wordpress.com/2022/02/04/blog-60-vader-zijn-in-de-jaren-50-en-60-was-ook-niet-makkelijk/ )

Als ik mijn vader in één woord zou moeten typeren, zou ik zeggen “Hij was integer”
Hij bleef altijd trouw aan de waarden die hij het belangrijkste vond.
Dat gaf hij ook aan ons kinderen mee.
Door zijn proefschrift: “Bonusaandelen en stockdividenden” kreeg vader een baan bij de Nationale Nederlanden en verhuisden we naar Rotterdam. Daar klom Karel razend snel binnen 12 jaar op tot directeur van de afdeling onderhandse leningen en beleggingen. Een zeer verantwoordelijke baan, waarbij hij zich niet liet beïnvloeden door vriendjespolitiek of wat dan ook.
Relatiegeschenken stuurde hij ongeopend terug. In een van de eerste jaren, dat we in Rotterdam woonden, kwam er bij ons een heel zwaar pakje gericht aan de familie. Dat maakten we natuurlijk gelijk open. Het was een zilverkleurige aansteker in de vorm van een empire theepotje op een rood fluwelen randje op een houten voet. Wij zetten het loodzware glimmende ding op tafel. Wat was mijn vader kwaad, toen hij thuis kwam. Maar het kon niet meer teruggestuurd worden. Daarom moest die aansteker eeuwig op tafel blijven staan om ons er aan te herinneren dat we nooit meer pakjes mochten open maken. En dat, terwijl mijn moeder niet rookte en mijn vader alleen bij een speciale gelegenheid een sigaar zorgvuldig met een lucifer aanstak.

En ander voorval herinner ik me van de tijd dat ik nog op school zat:
Er was bezoek voor vader en dat kwam bijna nooit voor. Vier heren in zwarte pakken. Belangrijke mannen van de Bank, denk ik. Mijn moeder, zusje en ik bleven eerbiedig in de keuken of op de slaapkamer. Maar ik was er even om koffie of om iets anders te brengen en toen hoorde ik dat Karel mijn broer verdedigde, die toen was gearresteerd, omdat hij in een Vietnamdemonstratie liep met de leuze: “Johnson, moordenaar”.
Ik was toen wel trots op hem, dat hij tegenover die vier gewichtige mannen zijn overtuiging standhield. Al heb ik hem dat nooit verteld.

1981, Clara, vader en ikzelf, foto: Jan

De waarden van mijn vader vonden hun oorsprong in het katholicisme: gemeenschapszin en naastenliefde: de mens leeft voor andere mensen.
Ik ben niet opgegroeid met het bestaan van een god, die uit de hemel op ons neerkijkt.
Mijn moeder vertelde in onze jeugd vaak grappen over geestelijken en god, die zij van haar vader had gehoord. Katholiek zijn was meer de cultuur, waarin ze was opgegroeid. Mijn ouders geloofden in de wetenschap. De bijbel is een mooi verhaal uit het verleden, soort van parabels om van te leren.
Mijn moeder was een heel nuchtere en praktische vrouw. Mijn vader was iets mystieker, hij was aanhanger van Teilhard de Chardin (1881-1955). Deze was al op zijn achttiende pater Jezuïet geworden, maar hij werd een wetenschapper o.a. paleontoloog en geoloog en hij was theoloog.
In 1950 werd hij uit de katholieke kerk verbannen en vooral na zijn dood kreeg hij grote aanhang onder de katholieken die vernieuwing in de kerk wilde. Mijn vader had diverse abonnementen van filosofische tijdschriften met de werken van Tielhard de Chardin, die hij tot aan zijn dood graag las.

December 1975

Begin jaren ’60 was vader een tijd penningmeester van het bestuur van de parochiekerk in Rotterdam Blijdorp toen ook daar, onder invloed van paus Johannus de 23e, een sfeer van vernieuwing en gemeenschapszin heerste.
Tot ongeveer mijn 16e gingen we nog wel eens, af en toe, met allen naar de mis in die kerk. Maar zeker niet iedere zondag. Daarna werden een kerk nog vaak bezocht, maar dan als kunstobject.

Vader was heel trots op alle drie zijn kinderen. Hij vond het heerlijk als we thuis waren. Hij genoot van onze verhalen. Alsof hij zijn eigen studententijd weer herinnerde. Hij vond het geweldig als we vrienden mee naar huis namen. Dan haalde hij de beste wijn uit de kelder en was een genereus gastheer en hij hield er van om mee te discussiëren.
Wij kenden Karel als een zachtaardige man. Maar er waren twee onderwerpen waar hij niet over sprak en we wisten dat we daar niet naar moesten vragen.
Het ene was zijn jeugd. Als de jongste van vijf kinderen woonde hij in Baarn met zijn moeder in een grote villa. Zijn drie broers en zus werkten en waren het huis uit, of zaten op kostschool. Zijn moeder heeft hem als kleuter eens meegenomen op theevisite bij Koningin Emma. Karels vader, die mijn moeder een dwingeland vond, ging er van uit dat hij samen met zijn oudste broer het kledingbedrijf zou overnemen, vermoed ik. Grootvader Bervoets had in Nederland vanuit Sneek diverse kledingwinkels opgezet in Nederland en ging failliet in de crisis. Voor mijn vader was het een opluchting, dat hij de kledingbusiness kon verlaten.


Voorjaar 1955: ikzelf, moeder, vader, tante Lien met verrekijker, vrouw van oom Piet, de oudste broer en tante Henriëtte, zus van mijn vader. Foto:?

Het tweede taboe was de oorlog en de tijd in Amsterdam.
Mijn zusje en ik waren een keer thuis en mijn zus las “Het meisje met het rode haar” over de verzetsheldin Hannie Schaft en we hadden het over de herdenking van de Februaristaking, of we daar samen heen zouden gaan. We wisten niet dat mijn vader intussen in de kamer was gekomen.
Ineens schrokken we enorm van zijn woede-uitbarsting : “Die Februaristaking is de grootste mislukking van mijn leven.” Riep hij woedend en “Wat Teun de Vries schrijft, zo was het niet, dat is geromantiseerd” Daarna verdween hij naar boven. Hij haatte heldenverering.
Zijn trauma was niet alleen de angsten en de totale machteloosheid, die hij in de oorlog had gevoeld, hoewel hij, toen als journalist contacten had met het verzet en daar iets aan bijdroeg, maar het ergste was voor hem dat “al die schurken, die in Londen hadden gezeten na de oorlog weer aan de macht waren gekomen”.

1972

Karel was 62 toen hij een hartaanval kreeg. Omdat hij zich niet kon of wilde scheren kreeg hij een witte baard als Karl Marx. En op het nachtkastje naast zijn bed lagen de allernieuwste linkse boeken: Marcuse, Adorno. Hannah Arendt was zijn favoriet.
Hij overwoog een dilemma: wilde hij eigenlijk wel terug naar de bank? Het was nog maar een paar jaar voor zijn pensioen. Liever wilde hij studeren en schrijven. Als hij er eerder uitstapte had hij maar weinig pensioen opgebouwd, maar als hij doorwerkte tot zijn 65e dan hadden hij en moeder nooit meer geldzorgen. Dat laatste heeft hij toen maar gedaan. Later hoorde ik dat vlak voor zijn hartaanval een advies van hem voor het eerst niet was overgenomen door de raad van bestuur. Mijn vader wilde niet investeren een Limburgs bouwbedrijf, dat hij niet vertrouwde.

Na vaders pensioen kochten mijn ouders voor het eerst een huis. Het was niet groot, maar ze gingen weer terug naar Breda.
Van plannen om ooit nog een historisch onderzoek te doen en een boek te schrijven is nooit gekomen. Maar mijn ouders hebben nog 14 fijne jaren gehad tot mijn vader in 1988 op zijn 79e geheel onverwacht een fatale hartaanval kreeg.

Vaak als de ik economische pagina’s in de krant lees denk ik: “Dit wil ik met vader bespreken”. Maar ik gun het hem, dat hij deze tijd niet meer hoeft mee te maken, waarin alles waarvoor hij in zijn proefschrift gewaarschuwd heeft, alleen maar zoveel schrikbarend erger is geworden.

Lees ook: https://mariabervoets.wordpress.com/2022/05/02/blog-62-mijn-ouders-en-de-oorlog-een-liefdesgeschiedenis/